Niet specifiek om de foute kerstsfeer met porseleinen Jezusjes in kribbetjes vol plastic ossen en ezeltjes in kartonnen stalletjes te ontlopen en evenmin om te ontkomen aan een lange zit op de harde houten kerkbanken op kerstavond. Maar gewoon omdat we behoefte hadden aan een lekker winterzonnetje. Daarom dus zijn we twee weken geleden gevlucht voor de regen naar de Portugese Algarve. U mag best weten, ik ben 65 jaar oud en word – Deo Valente – op de dag van Vier koningen 66 jaar. ‘Drie koningen zult u bedoelen’ zo hoor ik u nu zeggen. Nee hoor, op 6 januari wordt bij ons thuis al vanaf mijn geboorte het feest van 4 koningen gevierd; Casper, Melchior, Balthazar en Joop. Ik heb mij dan ook altijd een koningskindje gevoeld hoewel mijn ouders nou niet bepaald rijk waren. Geen goud, zilver, geen zijde, geen mirre maar wel een mooi wiegje met kant afgezet, afkomstig van de trouwjapon van mijn moeder. Ook heette ik aanvankelijk geen Joop maar Jezus. Ik hoor het mijn oudere broertje Jantje nog zeggen toen hij mij voor het eerst zag; ‘Jezus, wat een lelijk kind.’ Dat ik uiteindelijk toch nog een Christelijke doopnaam kreeg, die van Johannes, had ik ook al niet te danken aan de gelijknamige volgeling van Christus, maar aan mijn ome Jo. Die was vlak voor mijn geboorte overleden. En uit een soort van postuum eerbetoon en wellicht de ijdele hoop dat het een deel van de erfenis zou opleveren, werd ik naar mijn dooie oom vernoemd.
Als ik in het buitenland kom bezoek ik ook altijd één of meerdere kerken, een erfenis van de prachtige verhalen die meester Donkelaar op de Christelijke lagere school met den Bijbel aan de Katendrechtse Lagedijk in Rotterdam-Charlois vertelde. Ik geloof zonder het actief te belijden. Ik geloof in de Drie-Eenheid: Lot, Kan Geen Toeval Zijn en voor de zekerheid ook in de Heer. En zo kon het gebeuren dat mijn vrouw en ik op de tweede dag van ons verblijf in het nagenoeg uitgestorven, alleen door zeer oude reeds lang gepensioneerde Hollanders bewoonde stadje Monte Gordo liep in de druilerige regen, op zoek naar een herberg of stal om te schuilen. We stonden op een driesprong maar namen, zonder enige aarzeling, de meest slechtste weg waar twee mensen ons, tegemoet liepen. Ik zag dat de man een blindenstok voor zich uithield, de vrouw naast hem geleide hem behoedzaam om de diepe plassen heen. Toen ik hen passeerde keek ik de man naar de blinde ogen en ik sprak ‘Ton Merts, nee maar, Ton Merts wat doe jij zover van Hellevoetsluis?’ De man wachtte een fractie van een seconde en antwoordde; ‘Joop van der Hor… ben jij het echt?’ We hadden elkaar, op een enkele vluchtige ontmoeting tussendoor, al tientallen jaren niet meer gezien of gesproken. We kenden elkaar 50 jaar.
We waren echte trendsetters in de nu vaak en te fel gevoerde zwartepietendiscussie. In gebouw ’t Web in Hoogvliet speelden we samen voor Witte Piet en Zwarte Klaas. Maar Ton was gewoon zichzelf. Als Indo had en heeft hij en diep bruine, bijna zwarte huidskleur. Nog nooit had men zoiets gezien. De kinderen genoten, de ouders spraken er schande van en wij hadden de dag van ons leven. God heeft Ton niet gestraft op hem met blindheid te slaan, want dan was mij hetzelfde lot beschoren geweest. Door een virus het zicht in beide ogen kwijtgeraakt maar wat een bijzonder persoon is Ton gebleven. Een ras optimist, anderen altijd bijstaan met raad, daad, zijn eigen verdriet en handicap vergetend, geheel zonder vooroordelen en met een bijzondere open kijk op de wereld. We zijn alle dagen met Ton en zijn vrouw Mary opgetrokken en Ton heeft ons alles door zijn ogen laten ‘zien’. Ton deed mij aan een verhaal van meester Donkelaar herinneren over zijn ontmoeting met een blinde uit het Nieuwe testament; Johannes 9: ‘En Jezus zei: ‘Ik ben gekomen om te oordelen: mensen die blind zijn, zullen gaan zien, en van mensen die kunnen zien, zal blijken dat ze blind zijn.” AMEN !