Heeft u nog geapplaudisseerd voor de mensen in de zorg? De artsen in het ziekenhuis, voor het ambulancepersoneel, ja zelfs voor de zwaar onderbetaalde jongens en meisjes in de supermarkt die er dagelijks voor zorgen dat de ladingen voedsel netjes in de schappen terecht komen, een soort van Marchallhulp anno 2020 dus. Nou ik niet! Ik kon het niet opbrengen om op ‘bevel’ te klappen.
Ik ben mijn leven lang al dankbaar richting de mensen die mij helpen om beter te worden of die mij beter maken; de dokter, de tandarts, de onderwijzer, ja zelfs de politieagent die mijn bal afpakte toen ik op het Amelandsepleintje in Rotterdam zuid voetbalde. “Ik wist niet dat ik hier niet mocht voetballen meneer” zo verdedigde ik mijn gedrag waarop de agent mijn trui van het bordje ‘verboden te voetballen of het gras te betreden’ haalde. Het verdonkeremanen van bewijsmateriaal was in 1963 al bij wet strafbaar gesteld want ik mocht de woensdagmiddag erop mij melden aan bureau Kaatsbaan in Oud-Charlois om strafregels te schrijven.
‘Wie schrijft, die blijft’ zo sprak menig brigadier van politie tegen jonge agentjes die de straat op werden geschopt om zich vervolgens ergens achter een boom te verschuilen om na een seintje van de collega plots tevoorschijn te springen om een stopteken te geven en het bonnenboekje te trekken omdat de automobilist een paar kilometer te hard had gereden op de Oldegaarde. Ik dus ook. Toen ook heb ik het gelijkheidsbeginsel geleerd zonder dat ik daarvoor diep in Stapelgek & de Koning hoefde te duiken om de betekenis daarvan op te zoeken. Nadat de bestuurder het voertuig tot stilstand had gebracht en het rechterraampje naar beneden had gedraaid keek ik diep in haar…. Nee, niet in haar blauwe ogen maar in haar welvend, zeg maar gerust rondborstig decolleté. De ruimte tussen linker en rechter borst was zo diep dat ik er gerust het voorwiel van mijn dienstfiets erin kon plaatsen, prima fietsenstandaard! ‘Wat kan ik voor u doen agent?’ vroeg de dame die ik voor het gemak maar Letietje zal noemen. Ik kon het niet over mijn hart verkrijgen om deze arme vrouw, die amper genoeg geld leek te hebben om een fatsoenlijk truitje te kopen, te bekeuren. Ze kwam er met een waarschuwing vanaf en ik kreeg in ruil daarvoor nog een extra inkijk in haar Grand Canyon.
De tweede automobilist die ik een stopteken gaf was een echte Rotterdamse havenarbeider. Zo eentje met een gezicht als een oorwurm en stinkend naar de zware shag. ‘Wat mot je joh?’ vroeg hij op lichtelijk agressieve toon alsof de man niet wist dat hij dik 70 kilometer per uur over de Oldegaarde had gereden. ‘Niets, helemaal niets. Ik wilde alleen maar weten of alles goed is met u’ zei ik op vriendelijke toon terwijl ik hem zijn rijbewijs teruggaf. De man, ik noem hem Bram, begreep er niets van en ik zal op menig verjaardagspartijtje nog lange tijd onderwerp van gesprek geweest zijn.
Later terug op het bureau moest ik aan Jan de hoofdagent uitleggen waarom ik twee hardrijders niet had bekeurd. ‘Vanwege het gelijkheidsbeginsel Jan en legde hem de situatie in geur en kleur uit. Jan begreep het dilemma waarvoor ik die dag was geplaatst en vond mij een integere diender. Grappig, als ik beiden had opgeschreven dan was ik dat ook geweest. Nu ik ze alle twee over dezelfde kam had geschoren ook! Maar had ik Letietje niet en Bram wel bekeurd dan was ik niet voor de helft maar in het geheel niet integer. Wie durft nog te roepen dat politiewerk op straat eenvoudig werk is waarvoor je niet hoeft door te leren!
Als hulpverlener ben je vaak de slemiel en in tijden van nood ineens de held om vervolgens in een volgende situatie wederom weer de slemiel te zijn. Daarom zeg ik: meer loon voor de ‘slemielen’, ze verdienen het ! Jullie moeten het voorlopig van mijn applaus hebben want ik zit hier nu achter mijn PC voor jullie te applaudisseren.