Lieve mensen, Je kunt het hebben over grote dingen maar je kunt het ook hebben over kleine dingen. Bovendien kun je in het kleine het grote vinden. Daar gaan we vandaag een poging toe ondernemen.
De gemeente Dordrecht doet iets vreemds. In de feestmaand december plaatste zij op het Stadhuisplein enorme verlichte letters die samen de naam van de stad vormden: Dordrecht. De vraag is natuurlijk voor wie deze mededeling bestemd is. Wij kunnen er vanuit gaan dat de passanten op het Stadhuisplein – echt het hart van de stad – al weten waar zij zich bevinden. Die hoeven niet nog eens met de neus op dat feit te worden gedrukt. Het zou iets anders zijn als de gemeente met reuzenletters iets zou toevoegen. Bijvoorbeeld: ¨Een fijn 2025¨. Of ¨Hup Dordt¨. Dat slaat ergens op.
Nu is er toch ophef ontstaan rond de zinloze mededeling. De eerste letter D van Dordrecht is weggehaald zodat er Ordrecht staat. Dit leidde bij de bevolking tot veel verbazing. Waarom zou iemand dat doen? Het was de gemeente zelf. Die D was het slachtoffer geworden van vandalisme en moest daarom buiten de stad gerepareerd worden. Dat duurde heel erg lang zodat de Dordtenaren zich althans op het Stadhuisplein teruggebracht zagen tot Ordtenaren.
Zelf las ik aanvankelijk niet Ordrecht maar Ondrecht. Om dit doel te bereiken hadden de vandalen niet een maar drie letters moeten vernielen. En dat niet alleen: ze hadden ze ook door letters van eigen maaksel moeten vervangen. Dat was een creatieve opbouwende daad geweest en die kun je natuurlijk niet van vernielzuchtige dronkenlappen – want die zullen het wel geweest zijn of lui met het witte spul in hun gok – dat kun je van zulke personen niet verwachten. Het kapotmaken van die D was zinloos geweld, niet meer.
Mijn eerste ervaring met zinloos geweld dateert al van een jaar of veertig geleden. Het mobieltje was alleen nog maar in afleveringen van Star Trek te zien en tegenover mijn appartement stond een zogenaamde telefooncel. Daarin was ruimte voor één persoon die binnen kon opbellen door kwartjes in het telefoontoestel te gooien. Eén voor een lokaal gesprek, meer voor als je buiten de stad belde. Dat kon behoorlijk oplopen. Onder het toestel hing een hele rij telefoonboeken waarin je nummers en adressen opzocht. Ik zag nu een keer twee opgeschoten jongens samen de telefooncel betreden. Ze bliezen vervolgens zo´n telefoonboek met een of meer voetzoekers op. Levensgevaarlijk natuurlijk maar ze kwamen heelhuids naar buiten. U moet namelijk niet denken dat vandalisme en stunten met vuurwerk nieuwigheden zijn, dat het tegenwoordig allemaal zo erg is. In mijn jeugd bevochten mijn leeftijdgenoten elkaar om zoveel mogelijk op straat gedumpte kerstbomen te veroveren. Die werden dan tijdens de nieuwjaarsnacht op straat in brand gestoken en daar taalde niemand naar. Ik heb bij mijn moeder thuis wel eens gezien hoe de jeugd van haar buurt – anders de rust zelve – probeerden een rijdende bouwkeet de kerstbomenbrand in te krijgen maar dat lukte niet. Ook dit is zeker dertig jaar geleden.
Tegenwoordig lees je berichten dat de brandweer op oudjaar door de stad rijdt om eventuele kerstboombrandjes onmiddellijk te blussen. De voorzichtigheid is toch wel extreem gegroeid. Dat is één reden voor de toenemende roep om een vuurwerkverbod. We accepteren minder van elkaar dan vroeger. Aan de andere kant zijn wij blijkbaar meer bereid tot oog om oog tand om tand gezien het feit dat steeds meer mensen buren- en familieruzies willen uitvechten met vuurwerkbommen voor de deur. Wat moet je hier nu voor een conclusie aan verbinden? Laten we er maar eens helemaal geen conclusie aan verbinden. En nu: vuurwerk van die goeie ouwe
Georg Friedrich Händel. https://www.youtube.com/watch?v=EkttBYzD-jY