Beluister hier de column
De koepelorganisatie van GGD’s riep vorige week mensen met coronaklachten op om niet meer op maandagmorgen naar de GGD’s te bellen. “Er is nu nergens structureel plek” liet een woordvoerder weten. Volgens de GGD is het nog nooit zo druk geweest. Hoe is het mogelijk, denk je dan. Maar gelukkig had de woordvoerder hier een mogelijke verklaring voor: hij dacht dat het kwam “doordat er simpelweg heel veel mensen met klachten zijn die zich willen testen.” Daar zou hij zomaar eens gelijk in kunnen hebben.
De oplossing van de GGD is nu om op maandagmorgen niet meer te bellen. Blijkbaar is de weekendbezetting zodanig dat iedereen op maandagmorgen aan de lijn hangt, in de hoop wel contact te krijgen. Je zou dus ook kunnen denken: vergroot de capaciteit in het weekend. Maar dat is een andere vorm van oplossend denken. En als het straks dan heel druk blijkt op de maandagmiddag, dan komt de koepelorganisatie van de GGD met een oproep dat het beter is om ook niet meer op de maandagmiddag te bellen. Nog veel beter is het trouwens om helemaal niet meer te bellen, zoals de GGD in Rotterdam vorige week vroeg. Want wie niet belt hoeft ook niet getest te worden. En van wie geen test is afgenomen, kan je nooit zeggen dat die Covid-19 heeft. Dat zijn toch twee vliegen in één klap: minder besmettingen en minder druk op de GGD.
Sinds 12 maart heeft de regering maatregelen genomen tegen een verdere verspreiding van COVID-19 in ons land. Dat is vandaag 193 dagen geleden. Vanaf de eerste dag was het duidelijk dat het vaststellen van het hebben van COVID-19 cruciaal is bij het tegengaan van de epidemie. Er is sindsdien dus wel even de tijd geweest om de testcapaciteit op orde te brengen. Je zou zeggen dat er uit die paar duizend ambtenaren op het ministerie direct een taskforce is gevormd die zich alleen maar bezig is gaan houden met alle logistieke uitdagingen om op zo’n kort mogelijke termijn zoveel mogelijk burgers te kunnen testen. Maar ook dat is een andere vorm van oplossend denken.
Hoe feller de lampen op de GGD’s gaan schijnen hoe duidelijker dat het wordt dat de organisatie worstelt met de zelfde problematiek als andere uitvoeringsorganisaties van de overheid, zoals de belastingdienst en het UWV: zolang er bilateraal overlegd moet worden, communicatie moeten worden teruggekoppeld, rapporten in de ijskast gelegd, medewerkers in hun kracht gezet, doorkijkjes moeten worden gegeven en pilots worden geëvalueerd, gaat alles goed. Maar nu er concreet geleverd moet worden in ook nog concrete termijnen, kraakt het aan alle kanten.
Een half jaar na het begin van de crisis zitten we in een woud van organisaties, waarbij het onduidelijk is wie er nu wat beslist en waar verantwoordelijk voor is. We hebben 25 veiligheidsregio’s en 67 GGD’s. Al die regio’s en GGD’s zijn onafhankelijk van elkaar, maar worden vertegenwoordigd door koepelorganisaties. Die vertegenwoordigen de 92 organisaties richting het kabinet, maar hebben geen enkele zeggenschap over die GGD’s en Veiligheidsregio’s. De koepel van veiligheidsregio’s, het Veiligheidsberaad, wordt geleid door burgemeester Bruls van Nijmegen. Hoewel Bruls geen democratisch gekozen functie vervult, belet hem dat niet om tegen de lijn van het kabinet in kenbaar te maken nieuwe maatregelen niet nodig te vinden.
Maar de GGD’s kunnen er ook wat van: zij staan diametraal tegenover het kabinet met hun standpunt tegen een voorkeursbehandeling voor leerkrachten, bij het testen te zijn. Maar misschien is dat omdat men bang is dat die allemaal op maandagmorgen gaan bellen.