Beluister hier de column
O lieve mensen, het is al weer vijf dagen geleden dat minister Hugo de Jonge het einde der tijden aankondigde. Althans volgens de hele horeca. De kroegen mochten na twaalf uur geen nieuwe gasten meer toelaten en om één uur klepte definitief het klokje van verlangen. Iedereen de straat op en naar huis. Of zoals een roemruchte kelner van café Het Sterretje in Schiedam een halve eeuw of zo geleden rond die tijd placht te roepen: ¨Politie te paard. Tieft allemaal naar een kroket tent¨. Op de televisie verschenen woordvoerders die de definitieve ondergang van het Nederlandse stapwezen aankondigden als deze noodlottige maatregel doorgang zou vinden.
Eerlijk waar? Is het behalve voor een bepaalde groep jongeren echt zo erg, dat de sluitingstijd van de kroegen wordt vervroegd. Maakt dat zo´n verschil dat we er het coronavirus een poepie mee kunnen laten ruiken? Ik vind het moeilijk te geloven.
´t Kan zijn dat ik overspannen herinneringen koester aan mijn jonge jaren maar volgens mij is het al een paar jaar veel stiller in de horeca dan vroeger. Het verblijf aan de toog is trouwens – althans zo voelt het aan – heel wat begrotelijker dan twintig, dertig jaar terug.
Bij mij in Schiedam gaan de meeste cafés voor twaalf uur al dicht ook al heeft de burgemeester de openingstijden behoorlijk verruimd. Het heeft voor zo´n kastelein geen zin om in zijn eentje aan zijn eigen bar te blijven hangen. ´
In de hoogtijdagen van weleer, gingen we na sluiting van café ´t Sterretje helemaal nog niet naar die krokettent. Een eindje verderop lokte de nachtzaak van Martin van Lint, die elke dag tot een uur of vier in de ochtend open bleef. En anders waren er de Lion d´Or en in het westen van de stad de Rio Bar. Tegenwoordig bestaan zulke nachtcafés niet meer en ik denk niet dat de gemeente er een vergunning voor zou uitreiken. Onder mijn luisteraars bevinden zich zeker oudgedienden die nog weten hoe het voelt om in het Oude Tramhuys op het Eendrachtsplein in Rotterdam het jonge daglicht op je huid te voelen terwijl je aan je laatste pilsje zit. Dat laatste pilsje stond er dan al een uur want als je echt doorgaat tot de achterkant van de nacht, verlies je elk tijdsbesef. Tegenwoordig heet het Oude Tramhuys nog wel het oude Tramhuys maar dat is vermomming. In werkelijkheid is het een shoarmahuis.
Tot in de jaren negentig liep men in onze streek met groot bravoure de kroegen af. Je kwam een dag of wat later algemeen geachte kennissen tegen, die trots verklaarden: ¨Wij waren donderdag weer als een balletje¨. Tijdens de vrijdagse kabinetsvergaderingen van het kabinet Den Uyl stonden wiskey en jenever standaard op tafel. De ministers Pronk en Vredeling waren geduchte innemers, terwijl staatssecretaris Marcel van Dam hen in dit opzicht naar de kroon trachtte te steken. Dat leidde wel eens tot problemen. Vredeling heeft in Brussel met een zware asbak de spiegel van een gerenommeerde brasserie ingegooid. En ook Pronk kwam zichzelf tegen. Het resultaat is dat hij al meer dan dertig jaar een gezond leven leidt vol jogging en gezonde wateren. Minister Tjerk Westerterp was een meer dan graag geziene gast bij Thijs van der Molen op ´t Ginneken in Breda. Of het was Fons van der Stee. Daar wil ik af wezen.
Tegenwoordig gooi je als groot innemer geen hoge ogen meer. Kijk maar naar de bekende schrijver Ilya Leonard Pfeiffer. Hij heeft de blauwe knoop op zijn colbert genaaid. De drank is niet langer zijn trots. Hij heeft die ontmaskerd als een hinderpaal bij zijn ambities op het gebied van de literatuur en de liefde.
Hij is niet de enige. Hij staat model voor de Nederlander van nu. Daarom kunnen de meeste kroegen net zo goed om half twaalf dicht. Daarom doen de meeste dat al lang.
Die maatregel van Hugo de Jonge heeft weinig zin. Dat is symboolpolitiek. Dat is een echo van een recent verleden, maar niet zo recent dat hij het zelf als grote jongen nog heeft meegemaakt. Proost mensen en slaap lekker. Hop. Morgen zonder spijker in je kop weer op.!